Een grote overheidsorganisatie heeft duurzame inzetbaarheid (DI) hoog op de agenda staan. Een aantal jaren geleden voerde zij een reorganisatie door waarbij veel collega’s het veld moesten ruimen. Zo kwam men erachter dat het behoorlijk slecht gesteld was met het vermogen van medewerkers om ander werk te vinden.
Na afronding van de reorganisatie zei de directie: “Dit nooit meer”. Ze initieerden een programma met een ambitieus doel: alle circa negenduizend medewerkers en leidinggevenden aan het denken zetten over hun vitaliteit, vakmanschap en verandervermogen. Niet zozeer om mobiliteit te stimuleren – de rust was immers net enigszins wedergekeerd – maar vooral om te bewerkstelligen dat mensen beter voorbereid zijn op ontwikkelingen in het werk. Zo kunnen gedwongen ontslagen in de toekomst zoveel als mogelijk voorkomen worden, aldus deze directie.
52 procent van de werkgevers doet niets voor flexibele medewerkers
Langzaam maar zeker volgen meer organisaties het voorbeeld van deze directie, zo blijkt uit het Nationaal Onderzoek Duurzame Inzetbaarheid. In 2018 staat duurzame inzetbaarheid op de strategische agenda van 59 procent van de organisaties, tegenover 54 procent in 2017 en 51 procent in 2016.
Ook het percentage organisaties waar duurzame inzetbaarheid een hoge prioriteit heeft, is gestegen: van 35 procent in 2016 en 37 procent in 2017, naar 41 procent in 2018. Dit jaar vond 51 procent van de respondenten dat de meerderheid van hun medewerkers duurzaam inzetbaar is; vorige jaar lag dit percentage op 49 procent en in 2016 op 44 procent. Er is dus voor het tweede jaar op rij vooruitgang geboekt. Maar een grote sprong voorwaarts blijft nog altijd uit.
De laatste tijd is er veel te doen over het effect van flexwerken op mensen. Sinds de start van de crisis is het aandeel flexwerkers in de Nederlandse economie aanzienlijk gestegen. Wat zijn de langetermijneffecten van flexwerken, en welke mogelijkheden hebben flexwerkers om zich duurzaam te ontwikkelen? Wij waren benieuwd of werkgevers zich verantwoordelijk voelen voor duurzame inzetbaarheid van mensen die niet in vaste dienst zijn en of zij maatregelen treffen voor deze groep mensen.
Van de organisaties voelt 32 procent zich verantwoordelijk voor duurzame inzetbaarheid van uitzendkrachten en gedetacheerden. 26 procent voelt een dergelijke verantwoordelijkheid voor zzp’ers en freelancers die voor hen werken. Dit staat in schril contrast tot de 78 procent van de werkgevers die zich verantwoordelijk voelt voor duurzame inzetbaarheid van vaste medewerkers.
Slechts een minderheid van de medewerkers vertoont proactief loopbaangedrag
We hebben niet onderzocht in hoeverre uitzend- en detacheringsbureaus wél investeren in duurzame inzetbaarheid van flexwerkers en zo het gat in DI-aandacht opvullen. Duurzame inzetbaarheid is in het geval van uitzendwerk op te vatten als een verantwoordelijkheid die werknemer, inlenend bedrijf en uitzendbureau met elkaar delen. De kans is echter aanwezig dat inlener en uitzender die verantwoordelijkheid in elkaars schoenen schuiven, met als gevolg dat de werknemer in DI-aandacht tekortschiet.
Flexwerkers vallen bij veel werkgevers dus buiten de DI-boot. Datzelfde lijkt te gelden voor topmanagers. Slechts 21 procent van de respondenten vindt de topmanagers in hun organisatie schoolvoorbeelden van duurzame inzetbaarheid.
Dit jaar zoomden we in op de items die tezamen de score voor duurzame inzetbaarheid bepalen. Wat opvalt is dat de respondenten behoorlijk tevreden zijn over de huidige inzetbaarheid van medewerkers. Ze vinden hun medewerkers in meerderheid gezond en vitaal, goed presteren en productief; ze leren en hebben plezier in het werk.
Wanneer we echter kijken naar de items die belangrijk zijn voor toekomstige, en dus duurzame, inzetbaarheid zoals ‘regelmatig een kijkje buiten de deur nemen’, ‘van functie veranderen’, en ‘zich regelmatig oriënteren op loopbaanmogelijkheden’, dan is het beeld minder rooskleurig.
Gemiddeld vindt men dat slechts een minderheid van de medewerkers dergelijk proactief loopbaangedrag vertoont. De meerderheid van de respondenten vindt dus, net als de directie in het begin van dit artikel, dat veel medewerkers zich onvoldoende oriënteren op hun toekomst. Dit geldt trouwens ook voor werkgevers: slechts 35 procent van de respondenten vindt dat hun werkgever medewerkers opleidt voor banen van de toekomst.
Hoe groter het bedrijf, hoe slechter het scoort op duurzame inzetbaarheid
In 2016 ontdekten we in dit onderzoek vijf factoren die hoog samenhangen met duurzame inzetbaarheid en die bleken ook in 2017 en 2018 nog even belangrijk. Dit zijn:
Wat opvalt, is dat we dit jaar slechts op twee van de vijf DI-bepalende factoren vooruitgang zien in hoe respondenten dit beoordelen. Terwijl de scores vorig jaar, in 2017, wel voor alle factoren stegen ten opzichte van 2016.
Tussen 2017 en 2018 steeg de score op opleidingsmogelijkheden met 4 procent naar totaal 64 procent van de respondenten die dit voldoende aanwezig vindt in de organisatie. Op autonomie is minimale vooruitgang geboekt. Deze score steeg van 46 procent in 2017 naar 47 procent van de respondenten die dit anno 2018 voldoende aanwezig vindt.
De score voor maatwerk in ontwikkeling bleef steken op 34 procent die vindt dat dit voldoende aanwezig vindt. De score op participatie daalde van 37 procent in 2017 naar 36 procent in 2018. En terwijl in 2017 nog 55 procent van de respondenten vond dat het in hun organisatie goed gesteld was met de dialoog over werk en toekomst, vindt in 2018 nog maar 53 procent van de respondenten dit. Ook hier is dus een daling te zien.
Deze uitkomsten roepen de vraag op hoe robuust de vooruitgang van het afgelopen jaar qua duurzaam inzetbare medewerkers is. Mogelijk zorgt de aantrekkende arbeidsmarkt voor meer mobiliteit onder medewerkers, waardoor hun werkgevers hen duurzamer inzetbaar vinden. Maar als ze verzuimen te investeren in dialoog, maatwerk, autonomie, participatie en opleiding, dan betwijfelen wij of duurzame inzetbaarheid standhoudt.
Standaardprocessen en procedures maken het lastig om maatwerk te bieden aan medewerkers
Er zijn, net als vorig jaar, opnieuw significante verschillen naar omvang van de deelnemende bedrijven. Hoe groter het bedrijf, hoe slechter het scoort op duurzame inzetbaarheid en de vijf factoren. Het advies uit 2016 en 2017 blijft dan ook onverkort van kracht. Geef, ook bij grotere organisaties, veel aandacht aan mensen. Ga met ze in gesprek, laat hen samenwerken in kleine eenheden, en zie mensen niet louter als productiemiddel maar als individu met unieke talenten en behoeften. Nabijheid lijkt hierbij de sleutel.
Uit de open vraag in de enquête bleek dat veel organisaties druk doende zijn met de ontwikkeling en uitvoering van duurzaam inzetbaarheidsbeleid. Sommige zijn er al jaren mee bezig, anderen zetten net de eerste stappen op het pad naar duurzame inzetbaarheid.
Enkele respondenten geven aan zich beperkt te voelen bij de ontwikkeling van DI-beleid. Iemand uit de horeca zegt bijvoorbeeld dat zij medewerkers wel meer zou willen ontwikkelen, maar dat de gemiddelde horecaklant niet bereid is te betalen voor duurzaam inzetbare medewerkers. Een ander, uit de zorgsector, noemt de ‘regeldrift van verzekeraars’ een belangrijke belemmering. Standaardprocessen en procedures maken het voor deze respondent lastig om maatwerk te kunnen bieden aan medewerkers.
Weer anderen plaatsten een kritische noot bij de opleidingsmogelijkheden binnen hun organisatie. Weliswaar is er voldoende budget voor opleiding, ontwikkeling en duurzame inzetbaarheid, maar tijd en ruimte ontbreken om er gebruik van te maken.
Men schrijft bovendien dat medewerkers soms onvoldoende betrokken worden bij de ontwikkeling van duurzaam inzetbaarheidsbeleid. Een respondent zegt bijvoorbeeld dat er in de organisatie behoorlijk wat DI-instrumenten voorhanden zijn, maar dat ‘medewerkers die instrumenten ervaren als een moetje’. Opleidingsmogelijkheden en andere DI-instrumenten komen klaarblijkelijk niet tegemoet aan de behoeften en wensen van mensen.
Geef blijvende aandacht aan de vijf organisatiefactoren die positief samenhangen met duurzame inzetbaarheid
Hoewel er dus enerzijds veel positieve energie is voor het onderwerp duurzame inzetbaarheid, zijn er anderzijds een aantal verbeterpunten om rekening mee te houden.
Het goede nieuws is: het gaat vooruit met duurzame inzetbaarheid. Het thema staat bij zes van de tien organisaties op de managementagenda. Toch is er geen reden om achterover te leunen. Dit onderzoek toont aan dat er nog steeds serieus werk aan de winkel van duurzame inzetbaarheid is.
Wij geven drie tips voor 2018:
Dit is een bijdrage van Cristel van de Ven en Aukje Nauta van Factor Vijf
Voor het Nationaal Onderzoek Duurzame Inzetbaarheid 2018 werden via de database van Vakmedianet gegevens verzameld bij ruim 1.900 werkgevers. Van de respondenten was 54 procent man en 46 procent vrouw.
Net als vorig jaar zijn de meeste respondenten HRM’ers (31 procent), gevolgd door arbo-professionals en managers (beide 11 procent). Alle branches zijn vertegenwoordigd in het onderzoek. De meest respondenten zijn werkzaam bij de overheid (18 procent) en in de gezondheidszorg- en welzijnssector (17 procent), gevolgd door de zakelijke dienstverlening (12 procent) en de industrie- en energiesector (11 procent). Bijna de helft (46 procent) van de respondenten werkt bij organisaties groter dan 500 medewerkers, ruim een kwart (26 procent) in organisaties tussen 101 – 500 medewerkers, en de rest bij organisaties tussen 21-100 medewerkers (17 procent) en in organisaties met minder dan 20 medewerkers (11 procent).